Vissen in Valthermond

Kiek op de Mo(a)nd Valthermond

Als kleine jongen was ik altijd te vinden bij de kanalen en de wijken met hengel en een stuk brood. Vissen vangen, want er zat veel vis in de wijken en kanalen. Voorn, snoek, paling of aal, zeelt (slea) maar ook roodvoorn. Waarop we visten? Op van alles. De wijken hadden toen nog lanen aan de waterkant en dobbelen met een snoek hengel was dus geen probleem. De wijken waren nog schoon en vrij van begroeiing.

 

We visten wel met verboden middelen zoals met een blok hout met snoer er aan, het laatste stuk een ijzeren ketting met een haak en een dood visje eraan. De volgende dag zoeken waar de dobbel lag, soms had je pech en soms geluk. Snoeken van een meter waren geen uitzondering en paling vingen we ook, of beter gezegd, aal zo dik als een pols. Als je de aal op de wal had was het, als een kleine jongen, nog geen makkie om deze onder controle te krijgen. Het gebeurde dan ook wel eens dat de aal weer ontsnapte want ze waren groot, glad en sterk. Met de tijd kregen we hier meer controle over.

 

Ook hadden we nog stokken met een snoer en ketting, een zethengel noemden we die. Je moest goed onthouden waar ze je gezet had, want in zo’n lange wijk bleef het soms zoeken. Ook hadden we vaak succes met een klein visje. Maar het ging ook wel eens mis, want dan kwam je de volgende dag terug en vloog er een zeemeeuw rondjes. Bleek deze vogel het dode visje te hebben opgepikt en nu zat het haakje vast in de snavel. Het viel nog niet mee om deze los te krijgen. Als het uiteindelijk lukte, dan vloog deze krijsend weg. Alsof hij wilde zeggen: “Verrekte kwajongens, pas toch op wat je doet!” Het was een goede les voor de volgende keer. We deden lood onder aan de lijn en het probleem was opgelost.

 

Bij winterdag gingen we het ijs op en maakten een wak in het ijs. Wanneer je vier uur later terug kwam wist je niet wat je zag. Het stikte van de vis en het schepnet was zo vol. We zetten de vis wel weer terug want opeten deden we niet. Het was voor de sport. Mijn vader leerde mij ook fuiken te maken van kippengaas. Dit mocht wel niet, het was stropen, maar wel spannend. We maakten echt mee dat we een fuik hadden die vast zat op de bodem. We riepen mijn vader er bij, die vlakbij met paard aan het werk was, en bleek de fuik niet vast te zitten maar vol met vis. De meeste was zeelt maar ook snoek en aal.

Geweldig vonden we en namen het mee naar huis. We slachten de handel, maar zeelt ( slea) leeft op de bodem en grond smaakt niet lekker. De paling en de snoek smaakten wel, er zat wel veel graat in, maar in die tijd was het toch ook wel een lekkere hapje.

 

Door de jaren heen hebben we veel plezier gehad, totdat de boel werd dicht gegooid. De wijken groeiden en slipten ook met zand dicht. Diepte is er nu bijna niet meer en daardoor kunnen vissen er slecht overleven. Aan het Zuiderdiep voorbij de Monden weg zit nog wel vis, zoals ik heb gehoord, maar weet dit niet uit eigen ervaring. Ik ben nog wel altijd verbonden aan de visclub via de visvergunning, want ja, vissen doe ik nog steeds!

Een old monker