Als kind wist ik niet anders dan dat er aan het Noorderdiep, ter hoogte van plaats 45, 46 (als ik het wel heb) mevr. Plaggenburg woonde. We noemden haar ‘hoedje bee’. De ouderen onder ons zullen haar nog wel herinneren. Als kind keek je met andere ogen dan volwassenen. Deze mevrouw was volgens mij maar vier turven hoog (een bekende gezegde in die tijd). Een heel klein vrouwtje en ze leek wel 150 jaar oud. Ze had ook nog een echte takkenbezem, zelf gemaakt van berkentakken, en u raadt het al… wij dachten dat zij een heks was. Ze leek wel de heks uit het verhaal van Hans en Grietje en het huisje leek er ook verdacht veel op. Alleen was het snoepgoed al op gegeten.
Ieder kind in de buurt was een beetje bang voor deze mevrouw, want het enige wat ontbrak was de grote neus met pukkel. Niemand wist waar ze weg kwam en ze woonde er al altijd al. Ze stookte nog op turf ze kreeg elk jaar een vracht turf thuis gebracht, waarschijnlijk uit Duitsland, want hier was het turf al op. De geur van de gestookte turf vond ik toen geweldig en nog steeds. Haar huisje was gebouwd van hout en bekleed met asbest, toen een wonderproduct, want het hield water tegen, was brandvrij en relatief goedkoop. Het huisje was groen van kleur (in de Zuiderblokken stond net zo één alleen deze was grijs).
Begin jaren 70 kregen we een storm met orkaankracht over ons heen, we zaten in huis in afwachting, tot de storm zou gaan liggen. De pannen vlogen van het dak en menig schuurtje waaide weg. Mijn vader zei toen “arme vrouw Plaggenburg, wat zou er van haar huisje overblijven?” Want van zo’n oud huisje blijft natuurlijk weinig over na zo’n storm. Maar na de storm was de verbazing groot, huizen en bomen in de buurt waren om gewaaid maar mevrouw Plaggenburg haar huisje stond nog fier overeind. De buren vertelden wel dat het dak een meter heen en weer was gegaan. Zelf was ze er zeer nuchter onder. “We hebben wel ergere dingen meegemaakt” zei ze zelf. Bijvoorbeeld de veenbrand in 1917 vond ze veel erger. Maar ja, dat was voor onze tijd.
Toen ik later als tiener een paar keer bij haar binnen ben geweest, zag ik een lemen vloer en een oude potkachel, je waande je terug in de tijd ook wat geur en rook betrof. Ze was inmiddels van ouderdom ook al krom gegroeid en nog maar drie turven groot. Ze leefde haar leven hier zo als het ging. En ik denk dat Ede Staal, als hij dit had gezien, hier vast een mooi liedje over had kunnen schrijven. Ik weet het niet zeker, maar volgens mij had ze wel stroom, maar water kwam uit de put en met de inhoud van het tonnetje (toilet) werd de tuin bemest. Na haar dood, ergens in de jaren 80 denk ik, is het huisje afgebroken. Het paste jammer genoeg niet meer in de moderne tijd. Jammer!
Een old monker
Na jaren kwam ik er achter dat ik ‘hoedje be’ altijd verkeerd heb uitgesproken. En let wel, dit verhaal schrijf ik uit respect en niet met een ondertoon!
Volgens de redactie is onderstaande de juiste benaming.
Mevrouw werd Ootje Bee genoemd. Ootje betekende opoe – zoals we nu oma zeggen
Old Mondker