Uitgerekend toen wij een keer in Valthermond bij mijn ouders waren, het zal in een vakantie geweest zijn, kreeg ik een onaangename keelontsteking. Spoelen met zout water of superol hielp niet. Ook de natte doek met een wollen sjaal, vroeger een patent middel van mijn moeder, hadden geen enkel resultaat. We besloten naar de dokter te gaan. Misschien had die er wat voor. Ik wist nog waar hij woonde. We parkeerden voor het grote huis met het muurtje en de struiken. We gingen door het poortje en naderden de stoep. Links aan de muur zat nog het oude kastje voor de medicijnen, die afgehaald konden worden. Het werd duidelijk niet meer gebruikt.
Toen ik de bel zag, flitsten er zo hevige herinneringen in mij op, dat ik even in gedachten bleef staan. Het moet kort na de oorlog geweest zijn, tweede klas HBS in Ter Apel. Onze leraar Engels had ons correspondentieadressen uit Amerika gegeven en liet ons brieven in het Engels schrijven. Ik had een meisje, Tudy Foot, dat foto’s stuurde van haar zelf en er erg leuk uitzag. Maar mijn belangstelling ging in die tijd nog niet zo zeer in de richting ‘meisjes’. In de bioscoop hadden we Joe Louis een aantal keren zien boksen. The brown bomber sloeg bijna iedere tegenstander k.o. en was wereldberoemd. Onze bewondering voor hem kende nauwelijks grenzen. Wat was er logischer, dan dat ik Tudy ging vragen om ons wat materiaal en vooral foto’s van hem te sturen?
Een grote poster van Louis heeft daarna jaren lang aan de wand van mijn slaapkamer gehangen. Boksen is een sport, die in onze streek niet beoefend werd. Op school liepen mijn vriend Albert Nijboer en ik in de middagpauze het bos in, wikkelden onze gymspullen om onze handen en gingen boksen. Niet op het hoofd slaan en stoppen, wanneer er eentje k.o. gaat. Zo’n vaart liep het echter niet. Albert raakte wel plotseling mijn hand. Ik schreeuwde van pijn en we hielden onmiddellijk op. Ik had een vreemde knobbel bij mijn duim, die me erg zeer deed. In school kon ik er niet mee schrijven. Toen we naar huis fietsten had ik de grootste problemen.
Thuis zei ik niets, maar het viel natuurlijk op. Ik vertelde dat ik gevallen was. “Is je fiets heel?” Daar ging het om. Mijn duim zou wel weer beter worden, maar een kapotte fiets kostte geld. Ik werd beroerd van de pijn en lustte geen eten. Dat betekende voor mijn ouders, dat er iets serieus aan de hand was. Ik werd naar dokter Mulder gestuurd. Met een verwrongen gezicht ging ik de stoep op en drukte op de bel. De dokter deed zelf open. “Geen spreekuur, mijn jongen!” Ik liet hem mijn duim zien. Hij zei “Oh!” greep die pijnlijk duim beet trok eraan en drukte met zijn eigen duim op de vreemde, zeer pijnlijke knobbel. Toen ik weer bij kwam lag ik op mijn knieën op de stenen, terwijl de dokter me vast hield. Hij had even de duim weer in zijn kom geduwd, zei hij lachend.
Mijn vrouw bemerkte mijn aarzeling, ging voor me langs een drukte op het witte knopje. Er kwam een meisje aan de deur. “Geen spreekuur, meneer!” “Het is dringend”, zei mijn vrouw. Even later zat ik bij een vreemde dokter in de spreekkamer. Ik moest “Aaaah” zeggen, hij zei “ok” en schreef een recept voor een apotheker. “Penicilline”, zei hij, “morgen zal het wel beter zijn”
“Wat had jij zonet?” wilde mijn vrouw weten. Toen ik het vertelde, schudde ze haar hoofd. “Eigen schuld, dikke bult,” vond ze. Gelijk had ze.
Albert Lohof