Enige jaren geleden was ik hoofdredacteur van het blad ‘De Duitse herder’. In die hoedanigheid heb ik veel verhalen over honden verzameld en geschreven. Algemeen bekend is dat de hond een zeer goede neus heeft, een eigenschap waarvan wij mensen graag gebruik maken. Dit verhaal gaat over een Duitse herder die heeft meegeholpen aan een wetenschappelijk experiment.
Kanoet
Onderzoeker Jeroen Reneerkens van het Nederlands Instituut voor Onderzoek ter Zee (NIOZ) te Texel bestudeert kanoetstrandlopers, ook wel liefkozend kanoet genoemd. De kanoet leeft in groepen in de Waddenzee, waar hij leeft van schelpdiertjes. Broeden doet deze trekvogel echter op de toendra van Noord Canada, Groenland en Siberië. Jeroen doet vooral onderzoek naar de stuitklierwas van de kanoet. Net als bij de meeste vogels zit onder aan de rug van de kanoet (op zijn stuit) een klier, die was uitscheidt. Dit stuitklierwas is een vettige substantie vergelijkbaar met vloeibaar kaarsvet, die de vogel over zijn veren smeert onder andere om het verenkleed waterdicht te houden. Jeroen en zijn collega-onderzoekers ontdekten dat kanoeten echter niet het hele jaar door dezelfde soort was op de veren smeren. Op het moment dat kanoeten in het voorjaar op het punt staan naar de noordelijke broedgebieden te vliegen verandert de chemische samenstelling van de was. Een verrassende ontdekking, maar waarom verandert de was van structuur? Welk voordeel heeft de kanoet ervan? Met deze vragen begon Jeroen zijn promotieonderzoek over de stuitklierwas van kanoeten en kwam vervolgens bij een Duitse herder eigenaar terecht voor hulp.
Duitse herder als vos
Kanoeten produceren tijdens het broeden een ander type was, dat ze op hun veren smeren, dan gedurende de rest van het jaar. Kanoeten leggen tijdens het broedseizoen net als kieviten hun vier eieren in een kuiltje op de grond. Daardoor zijn de broedende vogels en hun eieren kwetsbaar om door roofdieren, zoals vossen, opgegeten te worden. Het is voor hen noodzaak om zo weinig mogelijk op te vallen. Naast goed gecamoufleerde eieren en veren is ook geur heel belangrijk in dat opzicht. Vossen hebben een sterk ontwikkeld reukorgaan om lekkere hapjes, zoals vogeleieren, op te speuren. Hoe minder de kanoet geurt, hoe veiliger hij dus is.
Jeroen bedacht dat de speciale stuitklierwas, die kanoeten tijdens het broeden op de veren smeren, misschien minder geurt en dat broedende kanoeten daardoor minder kans lopen door vossen ontdekt en opgegeten te worden. Een leuke theorie, maar klopt het ook echt dat het ene type stuitklierwas makkelijker door roofdieren geroken wordt dan het andere type? Om dit wetenschappelijk aan te tonen zou onderzoek gedaan moeten worden naar de geur van de wassoorten. Dit onderzoek kon met een hond worden gedaan op basis van sorteerproeven. De hond moest dus getraind worden om sorteerproeven te doen.
Voorbereiding
Samen met Jeroen werd een bezoek aan de speurhondenschool van het Korps Landelijke Politie Diensten te Nunspeet georganiseerd om kennis te maken met Adee Schoon. Verbonden aan de universiteit van Leiden heeft zij veel wetenschappelijk onderzoek gedaan naar sorteerproeven bij de politie. Met haar kennis zou ze kunnen adviseren hoe het wetenschappelijk onderzoek aangepakt kon worden. Tijdens het gesprek bleek dat het onderzoek dat Jeroen voor ogen had mogelijk was, maar een geschikte hond was wel noodzakelijk. Er werd een Duitse herder uitgekozen, Joey von Haus Kalbach, een prima werkhond die ook bewezen had een goede neus te hebben.
Sorteren
Toch werd de hond ter plekke even getest door een aantal politiespeurhondgeleiders. Joey werd uit de auto gehaald en werd naar de ruimte, waar normaliter de sorteerproeven van de politie worden gehouden, gebracht waar hij moest laten zien dat hij goed kon apporteren. Het apporteren van een houten blok was geen probleem, maar een roestvrij stalen vierkant buisje…. Dat had hij nog nooit gedaan. Het weggegooide buisje werd echter onmiddellijk en zonder problemen geapporteerd. De buitdrift van Joey werd ook nog even getest. Een speurhondengeleider probeerde het geapporteerde buisje af te pakken, maar dat lukte niet. Hierbij werd vastgesteld, dat de hond goed kon apporteren en dat hij een zeer goede buitdrift had. Dit zijn eigenschappen die nodig zijn om goede sorteerproeven te doen.
Opbouw
Met de roestvrij stalen sorteerbuizen van de speurhondenschool moest geoefend worden. Op deze buisjes kon de stuitklierwas worden aangebracht die de hond zou moeten opsporen. De buisjes moesten ook weer goed gereinigd kunnen worden voor hergebruik.
Eerst bracht de eigenaar zijn geur aan op de buisjes, door de buisjes vast te pakken en in zijn jaszak te bewaren. Daarna voegde hij de rozengeur van etherische olie toe, om het buisje goed ruikbaar te maken. Vervolgens ging hij over op alleen de etherische oliegeur. Daarna een combinatie van etherische olie met was van de kanoetstrandloper, die Jeroen had gegeven. Dit was pure stuitklierwas van een kanoetstrandloper buiten het broedseizoen (mono-ester). Volgens de theorie van Jeroen kon de hond deze was dus wel ruiken. Na verloop van tijd werd alleen nog de stuitklierwas op het buisje aangebracht.
Geconditioneerd
Vervolgens werd een constructie bedacht bestaande uit een opstelling van zes PVC buizen, waar een glazen pot in gezet kon worden. In vijf potten bevond zich een sorteerbuis met een oplosmiddel en in één pot een sorteerbuis met de stuitklierwas. Het was de bedoeling dat de hond langs de zes PVC buizen zou lopen, in de buizen zou snuffelen om vervolgens het sorteerbuisje met de stuitklierwas uit de glazen pot te halen. Hier kwam de balans van gehoorzaamheid en zelfstandig zoeken naar voren. Deze vorm van werken had de hond snel in de gaten en naarmate de trainingen vorderden werd hij steeds enthousiaster. Joey was inmiddels al goed geconditioneerd op het zoeken naar stuitklierwas.
Opvoeren
Nadat Joey goed getraind, gehoorzaam langs de potten in de sorteeropstelling naar stuitklierwas zocht, kon de moeilijkheidsgraad opgevoerd worden. Joey zocht systematisch langs de opstelling in een rustig en geconcentreerd tempo. Jeroen leverde de buisjes met stuitklierwas en schone ‘controlebuisjes’ zonder stuitklierwas van kanoeten. De stuitklierwas werd in bepaalde hoeveelheden op de buisjes aangebracht door de was, opgelost in een vloeistof, aan te brengen. De vloeistof verdampte, zodat alleen de stuitklierwas op de buisjes overbleef. Om uit te sluiten dat, de hond mogelijk naar de geur van het (verdampte) oplosmiddel zou speuren, in plaats van naar de stuitklierwas, werd op de schone buisjes eenzelfde hoeveelheid oplosmiddel aangebracht, dat ook verdampte. Het enige verschil tussen de controlebuisjes en de buisjes met stuitklierwas, was dus de aanwezigheid van stuitklierwas op de laatste. Om te voorkomen dat we zelf geur achterlieten, werd uiterst schoon gewerkt. De glazen potten, die in de PVC buizen geplaatst werden, werden telkens goed gereinigd en de buisjes werden alleen met een metalen tang vastgepakt.
Concentratie
De hoeveelheid stuitklierwas (van kanoeten buiten het broedseizoen) werd in stapjes gehalveerd van 1/16 milligram, naar 1/32, 1/64, 1/128 1/256, 1/512, 1/1024, tot uiteindelijk 1/2048 milligram. De zoekresultaten waren stabiel. Bij de hoge concentraties had Joey weinig problemen, maar naarmate de concentraties lager werden, werd het moeilijker. Dit was een eerste aanwijzing, dat de theorie van Jeroen misschien wel klopte. Om te voorkomen dat de speurhond beter getraind was, op het stuitklierwas van kanoetstrandlopers buiten het broedseizoen, dan op het andere type was en daardoor de uitkomsten van het experiment beïnvloed zouden worden, werd overgegaan op trainingen, waarbij beide typen stuitklierwassen werd gebruikt. Na nog enkele weekenden trainen, om er zeker van te zijn dat Joey beide stuitklierwassen kon vinden, kon het echte experiment beginnen!
’t Echte onderzoek
Met behulp van de computer zorgde Jeroen voor een willekeurige volgorde, waarin naar de verschillende concentraties en typen stuitklierwas gezocht moest worden. Naast de uitgebreide trainingen heeft Joey circa 500 sorteerproeven gedaan, die de basis vormden voor het experiment. Al deze proeven zijn op video vastgelegd en vervolgens door Jeroen geanalyseerd. Op basis van deze analyse kon worden vastgesteld, dat er een significant verschil is tussen het vinden van de was van de mono-ester en de di-ester. De theorie van Jeroen was nu wetenschappelijk onderbouwd. De conclusie, die getrokken kan worden is dat kanoetstrandlopers inderdaad een ander type was op hun veren smeren tijdens het broeden, om te voorkomen, dat ze makkelijk gevonden worden door vossen. Dit aspect van het gedrag van vogels is nog nooit eerder vastgesteld. Jeroen heeft deze resultaten gepubliceerd in een internationaal wetenschappelijk tijdschrift. Met dit experiment heeft een Duitse herder meegewerkt aan het promotieonderzoek van Jeroen, dat hem waarschijnlijk uiteindelijk de titel doctor zal opleveren.
Marian Servaas