Het was al heel vroeg in de morgen toen ik wakker werd door een zwaar geluid dat ik nog nooit eerder gehoord had. Het knarsende geluid van metaal op metaal met daarbij een zware bromtoon, zo indringend dat het dwars door je heen ging. Met een sprong stond ik naast mijn bed en keek door het raam dat op de straat uit keek.
Voor ons huis stonden drie hoge lindebomen, waar nog geen bladeren aanzaten, maar waarvan de knoppen op springen stonden. Vanuit dat raam keek ik naar buiten om te zien waar het geluid dat ik hoorde vandaan kwam. Niets te zien, helemaal niets, want er was een dikke mist die dat belemmerde. Het was windstil en het geluid zou wel eens van heel ver kunnen komen, dacht ik zo. En dat was ook zo, naar later bleek. Mijn broer en ik stonden bewegingsloos boven aan het raam te luisteren naar die vreemde geluiden die ons totaal niet bekend voor kwamen. Plotseling fietste er iemand voorbij, hij zag ons en schreeuwde “de Tommy’s komen eraan!”
Wij schrokken, maar waren snel bij zinnen, staken ons snel in de kleren en stoven de trap af naar beneden waar onze ouders al stonden te wachten. Het was op dat moment volledig duidelijk, de bevrijders kwamen eraan! We renden naar buiten en stoven de straat op. De buren waren ook al op en kwamen een kijkje nemen op straat. Wij luisterden naar het geluid dat zo oorverdovend was, maar we zagen niets! Door de mist en nevel kon je niets zien, alleen maar horen. Wel kon je bepalen waar het geluid vandaan kwam, uit de richting van Emmen! Met een aantal personen renden wij naar Plaats 96. Daar bevond zich de laatste brug van Valthermond die verbinding gaf met de straatweg, de directe verbindingsbrug met de weg die van Valthermond naar Musselkanaal ging. Deze weg moesten de bevrijders afleggen om door te stoten naar het noorden van het land.
Daar aangekomen zagen wij dat de brug onklaar was gemaakt. Men probeerde om toch over het kanaal te komen. Er werd een praam onder de ingestorte brug gevaren, maar ook dat was geen oplossing. Aan de andere kant van de brug zagen wij veel vreemde militaire voertuigen rechtsomkeert maken en weer richting Valthe terugrijden. Wij vonden dat vreselijk jammer. Terloops hoorden wij dat het een Poolse legermacht was die hier vast liep tegen de kapotte brug. Mijn broer Albert en onze buurman Jans v.d. Heide klauterden over de wrakstukken van de brug en gingen op de fiets achter de bevrijders aan richting Valthe. Later hoorden wij dat het levensgevaarlijk was geweest wat ze toen deden. Er waren nog Duitsers in de buurt die zich schuilhielden in kippenhokken die daar stonden. De burgers vertelden dit aan de Polen en die schoten met hun stenguns op de kippenhokken, maar de Duitsers schoten terug. Jans en Albert kropen in een sloot om uit het schootsveld van het vuurgevecht te blijven. Maar het schieten ging maar door. “Snap je Albert,” zei de buurman tegen mijn broer, “dat de spreeuwen zelfs nu onder het schieten nog in de bomen zitten te zingen?” Hij wilde opstaan om dat beter te kunnen zien, maar mijn broer drukte Jans weer in de sloot en zei: “Ben je gek kerel, dat zijn geen spreeuwen, maar kogels die door de bomen fluiten!” Na een half uur gaven de Duitsers zich over. Het gevaar was geweken. Toen zijn ze naar huis gefietst. Mijn vader heeft mijn broer een standje gegeven voor zijn gevaarlijke actie daar in Valthe. Nadat wij thuis even snel een boterhammetje gegeten hadden, zijn wij tegenover ons de ‘Wieke’ opgelopen en kwamen via het Noordveen bij het Derde Kruisdiep in Nieuw-Weerdinge aan. We hoorden en zagen algauw dat er een baileybrug was geslagen over de een dag eerder opgeblazen brug, en dat er al lange colonnes auto’s de brug over waren gegaan richting Ter Apel. Voorlopig was dit de route, want via Valthermond kon het toen nog niet, gezien de kapotte brug achter in de straat.
Wij gingen aan de kant van de straatweg staan en zagen een groot leger aan ons voorbij trekken. GMC legervrachtwagens, jeeps, Rode Kruis auto’s, tanks. Ja, alle soorten legervoertuigen. In de GMC vrachtwagens zaten meestal donkere mensen, die wij nog niet eerder gezien hadden. Ze zagen ons en maakten een V-teken, dat betekende vrijheid. Daarbij lachten ze; het meest vielen ons de witte tanden op die bij het lachen een speciaal effect bij ons gaven. Alles zat onder het stof en de wagens stoven ons voorbij, de één na de andere. Soldaten in battledress wuifden ons toe en gooiden chocolade en sigaretten naar ons toe. Wat een feest was dit, niet te beschrijven. Binnen een uur telden wij meer dan vierhonderd voertuigen en het ging nog steeds maar door. En wij maar schreeuwen, totdat wij er schor van werden.
Iedereen was in opperbeste stemming. Ook de soldaten, want die gooiden alsmaar meer en meer chocolade en sigaretten naar het publiek. Inmiddels waren wij voorzien van zakken vol sigaretten en chocolade. De GMC’s met hun zware dubbele wielen en hun grauwe, groene kappen scheurden ons voorbij en het stof kwam in dikke wolken op ons af. Maar het gaf allemaal niet, want dit waren onze bevrijders, hierop hadden wij jaren op gewacht. Dit alles mee te maken, was onbetaalbaar, dit waren onze bevrijders. Het gaf een feestelijk aanblik die lange colonnes die aan ons voorbij stoven.
Na een paar uur daar gestaan te hebben, zijn wij weer terug gegaan naar Valthermond naar ons eigen huis. Daar hebben wij uitvoerig verteld wat wij allemaal gezien en gehoord hadden. Daarbij waren de meegebrachte chocolade en de sigaretten van harte welkom. Inmiddels waren de Polen ook in Valthermond aangekomen. Er werd een baileybrug over het Zuiderdiep bij plaats 96 gelegd en toen ging het daar ook prima met het rijden over de klinkerstraat van het Zuiderdiep. De stalen rupsbanden van de tanks klauwden zich in de straatklinkers en in rap tempo reed men richting Musselkanaal, via de Kavelingen. De commandanten zaten in hun geopende geschutskoepels van de tanks naar de mensen te zwaaien en gooiden ook weer chocolade en sigaretten naar het publiek. Wij waren enorm blij dat wij zo onze bevrijders konden verwelkomen. Er ging echt iets door ons heen toen wij dit allemaal met eigen ogen konden zien. Nu was ook Valthermond echt bevrijd, en geweldig was dat.
Zo nu en dan stopte er een jeep met Militaire Politie om het verkeer te regelen en om te zien of alles gladjes verliep met de vele honderden legervoertuigen die voort denderden over de klinkers van het Zuiderdiep. De jeeps trokken veel bekijks, want niemand had ooit zo’n soort voertuig gezien. Aan de zijkanten van de jeeps waren jerrycans bevestigd met daarin 25 liter benzine. Het geweer aan de zijkant trok ook onze aandacht. Als de benzinetanks moesten worden bijgevuld, werden de lege jerrycans achteloos aan de zijkant van de weg gegooid. Ze reden weer verder alsof het geen geld kostte. En dan die benzinelucht; wij vonden het heerlijk ruiken, want in jaren was die lucht door de schaarste jarenlang niet meer te ruiken geweest.
Op een gegeven moment stopte voor ons huis een jeep en een soldaat vroeg aan mijn moeder om een bak met water. Mijn moeder bracht hem de afwasbak waar zei altijd de afwas in deed. De soldaat zette de afwasbak voorop de motorkap van zijn jeep die hij aan de zijkant van ons huis had gezet. De soldaat trok zijn kleren uit en in zijn onderbroek begon hij zich grondig te wassen met een echt stuk zeep! Toen hij klaar was trok hij zijn kleren weer aan en ging achter het stuur van zijn jeep zitten. Hij vulde zijn benzinetank met twee volle jerrycans en gooide de tanks achteloos tegen de zijkant van ons huis. Voor hij wegreed met de jeep gooide hij een stuk zeep naar mijn moeder en een tinnetje sigaretten naar mijn vader. Zo snel hij gekomen was, zo snel was hij ook weer verdwenen.
Jan van Klinken
Wordt vervolgd…..
Kiek van juni….
Het ging maar door met de colonnes legervoertuigen, uur na uur. Het was op dat moment al een onvergetelijke dag voor ons; wij konden het eigenlijk niet begrijpen dat het allemaal waar was wat wij deze dag hadden gezien. Op een gegeven moment stopte er een GMC vrachtwagen en daar sprongen een groot aantal soldaten uit, allemaal Polen. Met gebarentaal en een beetje Engels vertelden ze ons dat ze eerst Duitsland en daarna Rusland een kopje kleiner wilden maken. Wij maar ademloos naar hun verhalen luisteren. Ook deze soldaten deelden aan iedereen weer rijkelijk sigaretten en chocolade uit.
In de loop van de middag dook ook landwachter Hendriks op. Hij werd aangesproken en aangehouden door veldwachter Sikkens. Men sprak hem aan op zijn houding in de oorlog en hij verdedigde zich door te verklaren dat hij tijdens de hele oorlog niemand kwaad had gedaan. En dat was ook zo, niemand in Valthermond wist van Hendriks iets ten nadele te vertellen over zijn oorlogstijd in dienst van de bezetter. Hij was bij de Landwacht gegaan omdat zijn groot gezin anders geen inkomen en dus geen eten had gehad in de oorlog. En dat was ook wel zo. Ze lieten Hendriks weer lopen, maar de volgende dag werd Hendriks opgepakt door de BS, de Binnenlandse Strijdkrachten waar ook mijn oudste broer bij was. Hij werd opgesloten in het huis van een NSB’er, Koopmans, met vele anderen uit Valthermond die in de oorlog fout waren geweest.Om een uur of vijf ‘s middags stopte er een jeep bij bakker Wolf, enkele huizen van waar mijn ouders woonden. Wie stapte, tot onze grote verbazing, uit de jeep in Battle Dress van het Amerikaanse leger? Otto Gruppelaar! Otto was in het najaar van 1944 vanuit Valthermond naar het zuiden van Nederland uitgeweken en over de grote rivieren naar Eindhoven gegaan waar kennissen woonden. Hij was over de Rijn gekomen, via een relatie die hem met een roeiboot over de rivier naar bevrijd gebied had gebracht. Otto had zich direct bij de Amerikanen gemeld en werd als tolk toegevoegd aan het Amerikaanse leger. Nu kwam hij even via een zijstapje in Valthermond aan, want zijn ouders woonden daar met zijn zusters. Wij stonden met grote ogen te kijken naar deze, in onze ogen, held die ook een beetje hielp om ons land te bevrijden. Otto greep zijn Lee Enfield geweer uit een foedraal die aan de zijkant van de jeep hing, ontgrendelde zijn geweer, en schoot op een ekster die in een elektrapaal zat bij de schuur van Hendrik Corsaan. Het schot dat Otto loste was niet raak. Het knalde hard, maar daarmee maakte hij wel een onvergetelijke indruk op ons als jonge knullen. En Otto speelde zijn rol als bevrijder met grote verve. Hij genoot er zelf ook van dat hij zijn verhalen aan ons kwijt kon. Zijn verhalen werden verslonden en toen hij na een uurtje weer in zijn jeep stapte en wegscheurde, bleven wij hem met grote verbazing nastaren tot hij uit het gezicht verdwenen was. Later op de dag zagen wij veldwachter Sikkens nog eens door de Valthermond fietsen. Hij was niet fout geweest in de oorlog en er moest toch gezag zijn, ook op de dag van 11 april, de bevrijdingsdag.
Nog op deze dag werd er een beroep gedaan op jongemannen vanaf 18 jaar oud om zich te melden bij de BS. Mijn broer Albert en vele anderen meldden zich. De volgende dag liepen al deze jongens al met buit gemaakte geweren met scherpe munitie door Valthermond om de NSB’ers op te halen en op te sluiten in de boerderij van Koopmans op het Zuiderdiep in de buurt van Plaats 58.
Ook hoorden wij nog de avond van 11 april dat er drie tanks waren gestrand op een zandweg die liep tussen Valthermond en Nieuw-Weerdinge. Toen de tanks in de vroege morgen niet over de brug konden komen achter in Valthermond, waren ze linksaf gegaan, om dan via de Valtherdijk naar Musselkanaal te rijden. Maar na een kleine kilometer kwamen ze vast te zitten in de zachte veenbodem, want onder de zandbodem zat nog een stuk veen. Dat was zo zacht dat de tanks tot aan de lopen in de zachte grond wegzakten. Daar hebben ze een week of drie vastgezeten.
Tegen zes uur in de avond, bij een heldere hemel, zagen wij zes bommenwerpers die vlogen van noordwest naar zuidoost. Het opvallende van deze bommenwerpers was dat ze veel en veel lager vlogen dan normaal het geval was. Je kon nu duidelijk de geschutkoepels van de bommenwerpers zien. De zon scheen op hun aluminium huid die het zonlicht weerkaatste. Omdat ze zo laag vlogen, waren er geen condensstrepen. Het gebrul van de motoren kwam nu toch wel erg hard aan en wij beseften toen dat dit wel eens de laatste bommenwerpers konden zijn die wij in een formatie over zouden zien vliegen. Duizenden en duizenden hadden wij de afgelopen jaren zien overvliegen en het had ons altijd als muziek in de oren geklonken als we ze weer over zagen komen op weg naar Duitsland. Helaas waren er ook verschillende neergeschoten zoals twee in Valthe op dezelfde akker aan de Weerdingerstraat. En zo ging deze bevrijdingsdag ten einde, een dag die onvergetelijk in mijn geheugen zit gegrift en zal blijven tot in lengte van dagen. Na de bevrijding zette mijn vader iedere dag trouw de twee jerrycans die de chauffeur van de jeep bij ons achter gelaten had aan de straatweg. Want deze jerrycans kwamen ze ophalen, daar was hij zeker van. Maar in juli van dat jaar waren ze nog steeds niet opgehaald, maar mijn vader zette ze toch iedere dag weer aan de straatkant. Iedereen in Valthermond kende de twee jerrycans van mijn vader. Op een zekere dag kwam een boer die tegenover ons woonde, een zekere Jans van Klinken (geen familie), vragen aan mijn vader of hij de jerrycans voor een tijdje kon lenen, want hij kon er benzine in opslaan. Mijn vader heeft hem schoorvoetend de jerrycans geleend, met de toezegging dat hij ze terug zou krijgen. Maar zoals het zo vaak met die dingen gebeurt, heeft mijn vader ze nooit terug gekregen.
Mijn vader had de jerrycans gemerkt en met witte verf er een grote letter opgezet: “J”. En nu komt het, in 1998 bracht ik een bezoek aan Jan Groen, een broer van een vriend van mij, Tinus. Die woonde toen op nummer 83 in Valthermond. Bij het weggaan, liepen wij samen naar de weg waar ik mijn auto had staan. Ik zag dat Jan een hoop huisvuil aan de weg had gezet. Jan had zijn schuur opgeruimd en had ook twee jerrycans bij het huisvuil gezet. Meteen zag ik een letter “J”op de twee jerrycans staan. Het schoot meteen door mij heen dat dit de twee waren die mijn vader altijd in het jaar 1945 aan de weg had gezet. Ik vroeg aan Jan: “Hoe kom jij daaraan?” “Wel,” zei Jan, “ik heb ze van Jans van Klinken jaren geleden gekregen en doe ze nu weg, omdat ze mij in de weg staan.” Ik heb de jerrycans toen in de auto meegenomen naar Raalte en daar bewaar ik ze als een goede herinnering aan de tijd van de bevrijding en aan mijn vader, die ze iedere dag trouw aan de straatweg had gezet met de beste bedoelingen. Dat ik ze na vijftig jaar weer tegenkwam, is toch wel een klein wonder te noemen.