Jelle de marineman

De Kiek Valthermond

Jelle Schippers was een van de jongens die, net zoals ik, bij de muziek was in Hilversum (Hollandse-Rading). Jelle was beroeps en ik voor m’n nummer. We trokken veel samen op en als we tegelijk weekendverlof hadden gingen we samen op zijn motor naar huis. Jelle zette mij dan in Zwolle bij het station af en vandaar ging ik met de trein naar Emmen. Jelle was een prettige kameraad, hij zei niet veel, was streng gelovig, soms wat te zwaar op de hand (vond ik). Maar het was iemand waar je altijd op aan kon. Door overplaatsing zijn we elkaar tijdelijk uit het oog verloren.

 

Toen ik later naar Amsterdam werd over geplaatst stond hij plotseling weer voor m’n neus. Hij was inmiddels Sergeant Speciale dienst geneeskunde of zoiets, een hospik. Ik ben daar toen ongeveer een half jaar geweest. Toen ik overgeplaatst werd naar de mijnen opruimingsdienst hebben we afgesproken dat we contact zouden houden. Om de paar weken verkaste langs de hele Nederlandse kust. Jelle had inmiddels verkering gekregen met een meisje uit Urk. Zij was onderwijzeres bij het Christelijk onderwijs. Toen ik goed en wel de dienst uit was ben ik nog een keer naar Vollenhove geweest toen ze gingen verloven. Hierna werd het contact wat minder, dat kwam ook doordat ik enkele lange zeereizen maakte. Later ben ik nog een keer bij hen langs geweest. In Sorell in Canada kreeg ik een kaart om bij hun huwelijk aanwezig te zijn. Toen we in Antwerpen binnen kwamen ben ik met verlof gegaan. Maar de hele trouwerij ging niet door. Kort voor de trouwdag heeft Jelle zich doodgereden bij de (toen) nieuwe brug in Zwolle. Enkele dagen voor hun trouwdag hebben we Jelle begraven. Het was één grote doffe ellende. Lenie was helemaal de kluts kwijt. Toen ik ‘s avonds naar huis wilde gaan greep ze me vast, ze wou me niet loslaten en dat had hele nare gevolgen. Maar dat bleek pas jaren later. Het was een en al ellende en een verdrietig afscheid van Jelle maar ook van Lenie.

 

Enkele jaren later. Het was erg druk en we hadden veel te weinig mensen, vooral vaklui , daar was slecht aan te komen. Daarom ging ik af en toe naar het arbeidsbureau en ook wel naar de Shipping om te kijken of daar nog mensen werk zochten die wij konden plaatsen, dat ging toen al enkele jaren zo. dat kunnen we ons nu bijna niet meer voorstellen. Plotseling stond ik oog in oog met Lenie, het vrouwtje waarmee Jelle zou trouwen. Ze schrok en trok helemaal wit weg, ze schaamde zich, maar dat was nergens voor nodig. Ze had alleen stront geluk dat ze me tegen kwam, maar dat bleek later pas.

 

Ze vertelde dat ze weggepest was in de omgeving waar ze zich veilig en thuis voelde. Ook vertelde ze dat ze een dochtertje had van bijna vijf jaar. Dat was toen ter tijd een doodzonde volgens de andere zondaars bij hun in het dorp. Ze ging er kapot aan en wilde daar niet langer blijven. “Waar is je dochtertje nu ?” vroeg ik “Die is bij tante Pie aan de Brielselaan “zei ze. “Daar ben ik in de kost.” Ik vroeg wat voor werk ze zocht: “Alles is welkom,  maar nóóit meer in het onderwijs. Ik kan wel bij tante Pie in de kost blijven. Dat vindt ze gezellig en ze is stapel met Odilio.”

Ik heb haar de raad gegeven om naar dhr. Lichtenstein te gaan, de personeelshef van het kantoorpersoneel. Hij had ooit tegen me gezegd dat het de bedoeling was om een extra telefoniste in dienst te nemen, en hij zei er bij “Als je toevallig iemand tegen het lijf loopt”. Lenie werd dezelfde dag nog aangenomen. Ze was eerst wat down, maar ik zag dat ze snel opmonterde. Ze bleef bij haar tante Pie in de kost en die zorgde met veel liefde voor haar dochtertje. Och, het was voor tante Pie niet alleen gezellig, maar ze kreeg nu ook wat meer centjes en dat was voor een weduwe met een klein pensioentje een prettige bijkomstigheid.

 

Persoonlijk had ik minder contact met Lenie, ik kwam niet veel op kantoor in die tijd. Zo verstreken er enkele jaren. Odilio was inmiddels een jaar of tien. Een van de mensen van de loonadministratie belde me op, hij wou even met me praten en ook wat vragen. We spraken voor ’s middags af om een kop koffie te drinken in ‘Atlantic’aan de Veerhaven. Toen ik daar kwam zat hij al nerveus te wachten. Ik had geen idee wat hij me wilde vragen want ik had absoluut niets te vertellen over promotie van het kantoorpersoneel. Na wat heen en weer gepraat kwam de vraag er heel voorzichtig en schuchter uit. “Heeft u er bezwaar tegen als ik Lenie ten huwelijk vraag?” Hij durfde mij er niet bij aan te kijken. Dat was maar goed ook want ik had moeite genoeg om m’n gezicht in de plooi te houden. Ik zei tegen hem dat hij dat aan Lenie moest vragen en niet aan mij. “En wat zal Odilio wel zeggen en denken?”

“Ook dat moet je allemaal zelf uitzoeken kerel.” zei ik. “U heeft dus geen bezwaar?” Nu keek hij me hoopvol aan. Ik zei: “Man, ik zou het prachtig vinden als dat doorgaat”. Ik was even bang dat hij me ging zoenen, maar gelukkig kwam hij tijdig weer bij kennis en begon zenuwachtig te vertellen… een verhaal waar ik half en half wel een vermoeden van had.

 

Toen Lenie op kantoor kwam en hoorde men dat ze een dochtertje had en dat ze mij bleek te kennen, hèèl goed zelfs. Toen concludeerden ze al vrij snel dat die Dubbelboer, die altijd maar kwam en ging als hij daar zin in had, zogenaamd een gelukkig getrouwde vent was met een dochtertje bij een andere vrouw. Die had haar zelfs werk bezorgd bij het bedrijf waar hij zelf ook werkte. Sommige mensen hebben niet alleen eelt achter hun ellenbogen, maar ook op hun ziel. Ook wisten ze allemaal dat hij geregeld met de dochter van de grote baas op stap ging, zelfs overdag….

 

Hij begon nerveus te worden. Ik heb hem toen verteld dat ik niet de vader van Odilio ben, dat ik met Lenie alleen een vriendschappelijke band heb, al jaren. Heb je haar daar niet naar gevraagd? “Jawel“zei hij “maar ze wil daar niet over praten.” Ik antwoordde hem dat ik hoopte dat ze ‘ja’ tegen hem zeggen, dat ze samen gelukkig zouden worden. Ik vertelde hem ook dat ik inderdaad geregeld met de dochter van `t bedrijf op stap ging. Deze dochter is blind, ze kan nog slechts vaag iets zien. Wij gaan dan samen naar een bedrijf in Maassluis waar veel blinden werken om bezems, borstels, kwasten en dweilen te bestellen, die gaan dan in het magazijn als reservevoorraad voor de schepen. “Maar dat moet je maar niet aan die dweilen op kantoor vertellen. Want ik vind het prima zo. Vaak als we die inkopen doen gaan we met z`n drieën. Aly, m’n vrouw gaat dan ook mee en dan maken we er een gezellige middag van. We worden altijd met open armen in de fabriek ontvangen!”

Dat ik op kantoor maar kom en ga als ik zin heb, dat lijkt alleen maar zo. Ik ben soms ‘s avonds en ‘s nachts nog aan de haven of op de schepen, ik heb geen vaste werktijden zoals het kantoorpersoneel. Zeg hen dat ook maar niet, ze mogen gerust jaloers zijn, daar voel ik me wel prettig bij.

 

Ze zijn na ons gesprek vrij snel getrouwd. Aly heeft haar geholpen met het naaien van haar trouwjurk. Tijdens de trouwplechtigheid in de kerk dwaalden m`n gedachten af naar de tijd dat Jelle nog in beeld was. Want toen ik na de begrafenis van Jelle naar huis wilde en Lenie zich volslagen overstuur aan me vastklampte, heeft een van de naaste familieleden gezegd: “Misschien is onze Jelle niet verongelukt, maar heeft hij zich doodgereden omdat Lenie van z’n vriend in verwachting is.” Dat deed Lenie toen gruwelijk zeer.

Ik wist toen trouwens niet eens dat ze in verwachting was, dat begreep ik later pas.

Dochter Odilio is vrij jong getrouwd met een Adelborst, ze hebben drie kinderen die alle drie (net als hun overgrootvader vroeger) muziek maken. Lenie en Dirk (Odilio noemde hem ‘pa’, daar was hij groots op) zijn inmiddels overleden.

 

Het is al 65 jaar geleden dat ik samen met Jelle bij de Marine was. Het was een heel andere tijd en ik kijk er nu ook heel anders, wat milder, op terug. De man die na de begrafenis zei dat Jelle zich misschien wel doodgereden had omdat Lenie van mij in verwachting zou zijn, was waarschijnlijk van verdriet volledig de kluts kwijt, zodat hij later zelf niet eens meer wist wat hij er allemaal uitkraamde.

Henny Dubbelboer