Kersttijd

 

Het was op een vrijdag, toen ik met een briefje in m’n hand langs overvolle vakken slenterde en naar iets zocht, dat er volgens mijn informaties moest wezen, maar niet te vinden was. Dat is soms niet gemakkelijk. Plotseling valt me een klein meisje op, dat alleen op pad lijkt te zijn. Ik schat haar op een jaar of vier, vijf. Ze draagt een rode maillot onder een leuk rokje. Ze staat op ooghoogte met een vierkant plateautje met allemaal ongeveer tien centimeter grote kerstmannetjes van chocola, die met kleurig stanniool omwikkeld zijn. Zoiets kan verleidelijk wezen. Behoedzaam kijkt ze om zich heen en haalt haar handen uit de zakken. Langzaam beginnen haar vingertjes iets van het stanniool af te peuteren. Al gauw is het hoofd van de kerstman ontbloot. Dat schijnt niet voldoende voor haar te zijn, want ze begint voorzichtig aan de volgende. Twee verlokkende bruine, lekkere koppen bevinden zich nu binnen bereik van haar mond. Ze gaat op haar tenen staan en begint van het lekkers te snoepen.

 

Zwijgend en zelfs een beetje vergenoegd kijk ik ernaar. Dan valt er plotseling een fles om in mijn winkelwagen. Ze schrikt en likt zich om haar lippen, maar ze blijft staan en verroert geen vin. Ze kijkt me aan en laat haar blik een beetje zinken. Ik kom wat dichterbij en weet niet goed, wat ik doen moet. Het meisje heeft iets gedaan, wat niet mag. Ze heeft stiekem van een kerstman gesnoept, van twee zelfs. Ik hang wat over mijn wagentje heen een vraag of ze lekker waren. Meteen kijkt ze hulp zoekend om zich heen. Ik ontdek een jonge vrouw. “Bent u de moeder van dit meisje? Kijkt u eens!”

 

De vrouw ziet, wat haar dochtertje gedaan heeft. Ook haar papa is er ineens. Beschaamd en wat van streek bekijken ze de schade en mopperen op hun dochter. “Jij hebt twee kerstmannetjes stuk gemaakt. Die moeten wij nu kopen. Zo iets mag jij toch niet doen!” Haar mama pakt twee plastik zakjes met snoepgoed uit hun wagentje. “Zie je wel. Die hadden we al voor jou gekocht en die moeten we nu terug brengen!” Hoofdschuddend brengt ze de zakjes weg. Papa staat er een beetje hulpeloos bij en zegt geen woord. Ook het meisje zegt niets en kijkt mama na, die volgens mij doet wat pedagogisch juist is. Op dat ogenblik bega ik een fout. Ik weet dat je niet mag stelen. Maar dat kleine ding ziet er zo lief uit, en ik heb haar verraden.

 

“Weet u wat”, zeg ik en neem die twee kerstmannetjes van het plateautje. “Ik koop ze wel, want ik kan ze goed gebruiken.” En voordat de man kan reageren pak ik die twee figuurtjes, leg ze in mijn winkelwagen en maak dat ik weg kom. Bij de kassa leg ik ze, samen met mijn sinaasappels, grapefruits, de kaas en de fles rode wijn op de band. De kassierster bekijkt de beschadigde poppetjes, neemt ze in haar hand, kijkt me aan en zegt: “Die zijn toch aangegeten. Wilt u die echt meenemen?” Dan bega ik m’n tweede fout. Ik lieg als ik zeg: “Ach je, dat had ik nog helemaal niet gezien!” En op haar vraag of ik andere wil halen, schud ik m’n hoofd en zeg dat ik haast heb. Ze neemt de beide heiligen van de band en gooit ze in een emmer bij haar voeten. “Twaalf Euro vijftig”, zegt ze.

Albert Lohof