Een vriend van mij is leraar van beroep. Al meer dan vijfentwintig jaar. Zijn eerste leerlingen, die toen ongeveer vijftien waren, zijn nu al meer dan veertig, hebben een beroep, een gezin en kinderen. Zo gaat het nu een keer in het leven. Hij is door zijn zware baan niet verbitterd of gefrustreerd geraakt en er vrij jong bij gebleven. Hij is er natuurlijk ook wel ouder door geworden, maar dat maakt hij door zijn humor, zijn persoonlijkheid en zijn gevatheid weer helemaal goed. Samen tennissen en schaken we. Zo gaan we wat sportiviteit betreft praktisch gelijk op en we vinden het beide prettig.
Het is geen onverdeeld genoegen om met hem door de stad te lopen. Iedereen kent en groet hem: “Dag meneer Van Dijk, goedemorgen meneer.” Dat stoort me wel eens, want ik heet niet zo en ben geen leraar. We kunnen nauwelijks met elkaar praten, want we worden voortdurend door leerlingen, kennissen of ouders afgeleid. Het liefste zou ik zulke wandelingen vermijden. Niet uit afgunst of zo, maar ik voel met naast hem soms totaal overbodig.
Kort geleden waren we samen in de stadsbibliotheek. Ineens komt er een al wat ouder echtpaar op ons af, “Wat fijn dat wij u weer eens ontmoeten, meneer Van Dijk,” zegt de man en schudt hem hartelijk de hand. De vrouw doet het hem wat voorzichtiger na en produceert een geïnteresseerde en charmante glimlach. “Wij moesten u de groeten van onze Alma doen.” Ik meng me niet in het gesprek. Van Dijk lijkt een beetje verrast, maar waarschijnlijk verbeeld ik me dat. “Nou, dát vind ik leuk,” zegt hij. “Hoe oud is ze nou?” “Bijna dertig.” Hij knikt nadenkend. “Waar blijft de tijd, hè. Je bent oud voordat je het in de gaten hebt. Getrouwd?” Ja hoor. Twee kinderen hebben ze, een meisje van acht en een jongen van zes. Van Dijk schudt zijn hoofd als of hij het haast niet kan geloven. “Vertelt u mij toch eens, hoe het na het eindexamen met haar gegaan is.” “Ze kon meteen gaan studeren, want ze had de hoogste cijferlijst van de hele school.” “Ah ja,” zegt Van Dijk. Nou weet hij het weer.
“Onze Alma heeft nog tijdens haar studie een oudere student leren kennen, die ook medicijnen studeerde.”Zooh!” zegt Van Dijk langgerekt en kijkt bewonderend. “Straatman heet hij. Professor Gerd Straatman.” Omdat Van Dijk niet reageert, voegt ze er met trots aan toen, dat de bekende professor de kliniek voor handchirurgie in Den Bosch leidt. Daar had Van Dijk vast weleens van gehoord. “Nou u het zegt,” verklaart mijn vriend ietwat onbeholpen. “Hebben ze daar kortgeleden niet een hele hand weer aangenaaid of zo?” De man glimlacht. “Zoiets is tegenwoordig niets bijzonders meer. Lopende band werk zo gezegd.” “En Alma?” “U zou haar niet weer herkennen denk ik.” “Is ze zo veranderd?” “U hebt haar waarschijnlijk als een klein, bescheiden meisje in herinnering.” “Maar intelligent was ze wel.” Ze knikken beide. “Het is een mooie, zelfbewuste jonge vrouw geworden.” “En ze assisteert haar man.” “Professor Straatman.” “Precies!” Ik had een beetje gehoest. Van Dijk begon het gesprek zo beleefd mogelijk te beëindigen. Het was hem een genoegen geweest. Groet u haar terug. En als Alma ooit nog eens weer in de stad was, zou hij het prettig vinden, als ze hem zou bezoeken.
“Die professor Straatman,” zei ik later. “Als die zo bekend is, dan moest ik hem eigenlijk kennen, maar ik heb nog nooit van hem gehoord.” “Ik ook niet.” “Jij ook niet?” “Nee!” “Wie waren dat eigenlijk?” “Ik heb geen idee!” “En jij hebt de hele tijd….” Hij wuifde mijn bezwaar weg. “Ik was te laat voor het juiste moment.” “Wat voor een moment?” “Ik was te laat om eerlijk te zijn.” Omdat ik het nog steeds niet begreep, heeft hij het mij uitgelegd. Hij had geen flauw idee, wie die mensen waren. Niemand zou hem kwalijk genomen hebben, als hij dat meteen had gezegd. Zoiets komt nu een keer voor. Zijn ijdelheid had hem echter laten aarzelen. Maar een paar seconden, hoogstens een halve minuut. Daarna is het te laat. Als je dan nog vraagt, wie het zijn, sla je een flater van jewelste en zet je ook de anderen voor schut.”
Leraren weten niet alleen alles, ze weten ook alles beter, wordt er wel eens gezegd. Ik wil niet beweren, dat het ook voor mijn vriend geldt. Een ding is zeker: Er is een goede toneelspeler aan hem verloren gegaan.
Albert Lohof