De stichting in de tachtiger jaren van de 18e eeuw aan de Duitse zijde van de landsgrens van een aantal ‘Moorkoloniёn’ heeft indirect tot gevolg dat zo’n veertig jaar later, twintiger jaren van de 19e eeuw, veel bewoners van deze Moorkoloniёn zich gingen vestigen op de Hollandse veengronden nabij de landsgrens gelegen, zoals onder meer de Zandberg.
Deze kolonisten vonden vrijwel allen hun bestaan in de landbouw op het bovenveen, waarbij men zich overwegend bezig hield met de verbouw van boekweit. Een verbouw die echter het veendek in een kort aantal jaren volledig uitputte. Zodoende moesten steeds weer nieuwe akkers in cultuur worden gebracht. Tevens maakte de snelle bevolkingsgroei van deze Duitse Moorkoloniёn het noodzakelijk om steeds uit te zien naar nieuwe veengronden. Al gauw ontdekte men aldaar dat op het Hollandse veenmoeras vrij schappelijke bovenveengronden kon worden gepacht. De bereidheid tot verpachting had vrijwel alles te maken met het convenant dat de Drentsche veenmarken met de stad Groningen in 1817 sloten. In dit contract werden de voorwaarden vastgelegd met betrekking tot de verturving van het veenmoeras in Oost Drentsche marken, waaronder de Valthermarke.
De vervening van het Valtherveenmoeras zou rond 1850 aanvangen. In afwachting hiervan zag de Valthermarke al wel mogelijkheden om het vrijwel nutteloos gelegen veendek, in het oosten van de Marke, door middel van verpachting, voordeel te behalen. Zodoende ontstond vanaf de twintiger jaren van de 19e eeuw, er een Duitse enclave van overwegend boekweitboeren rondom de Zandberg. Deze emigranten waren vrijwel allen van katholieke huize. Voor hun geloofsbeleving waren deze mensen evenwel aangewezen op de katholieke kerk te Rütenbrock. De zondagse kerkgang daarheen was verre van gemakkelijk. De gehele reis, een voettocht van zo’n dertien tot veertien kilometer vanaf de Zandberg werd door vrijwel iedereen lopend gedaan. Een enkeling maakte gebruik van een hondenkar, tenminste als de gesteldheid van het veendek dit toeliet. Ook nam men nog weleens de kruiwagen mee, dit voor de zwaardere boodschappen die na de kerkdienst in Rütenbrock werden gedaan. Doch de meeste kerkgangers hadden voor de boodschappen de gebruikelijke blauwe ‘Essensack’ bij zich, die over de schouder gedragen kon worden.
Reeds vroeg op de zondagmorgen, tenminste als men ten kerke ging (zomers vertrok men tussen vijf en zes uur), ging men in de schone werkkleding voor de komende werkweek op weg naar de parochiekerk te Rütenbrock. Zomers zo’n drie uur gaans en ’s winters of bij natte, al gauw vier uur gaans. Nette kleding, indien men deze al bezat, werd alleen op speciale dagen gedragen, zoals bruiloft en begrafenis. Vanaf de Zandberg ging de kerkgang het eerste gedeelte over de Schaalbergerweg, een al zeer oude weg van Zandberg naar Ter – Wisch. Na de Schaalberg, ongeveer zo’n twee kilometer vanaf de Zandberg, alwaar men daar de oude veenweg, die veelal in zeer slechte staat verkeerde, ging men verder over het moeras naar het Heem, een weidegebied ten Oosten van Ter Apel gelegen, waar men enkele hoeve’s passeerde. De reis ging verder, na de Sellingerstraat te zijn overgestoken, over de Schapendrift, een statige laan omringd door een rij dubbele bomen aan beide zijden. Aan de linkerzijde heeft men tevens de molen-A, waar destijds ook nog de oude watermolen stond. Al spoedig passeerde men ter rechterzijde het voormalige Kruisherenklooster. Daarna gaat de reis over de Ter Apeler brink en vervolgens over het Schot, de weg van het klooster naar Barnflair, naar de Hanetange alwaar men de Leidijk neemt naar grenspaal nummer 172. Vanaf de grenspaal is het nog zo’n half uur gaans over het veendek, langs een speciaal hiervoor aangelegd kerkpad naar de Heilige Maximilian kerk te Rütenbrock.
Bij voorjaar en zomerdag viel er vaak tijdens de voettocht volop te genieten van de natuur en het leven op het veendek, zoals baltsende korhoenders, de wulp en de kiekendief of in het kloosterbos spechten, eekhoorns dan wel een ree. Ook zag men weleens een ijsvogel dan wel een otter in de molen A. Echter in de natte perioden en bij winterdag was de kerkgang een ware martelgang! Na de Mis in de Maximilian kerk deed men veelal de benodigde boodschappen, nam er een borreltje bij in het café van Onkel Heinie of legde er een familiebezoek af. Veelal werd op de terugweg, nabij het klooster, nogmaals aangelegd voor een versnapering. Voor de zondagse kerkgang was men dan ook de gehele dag van huis. Van trouw kerkbezoek was dan ook zeker geen sprake, hetgeen de kerk, al was deze terdege begripvol, een doorn in het oog was. Vooral het vele alcohol gebruik en zelfs vechtpartijen mishaagden pastoor Oeldig ten zeerste! In de dertiger jaren kwam daarom de kapelaan, en heel enkel meneer pastoor, regelmatig naar de Zandberg dan wel de Horsten om in een boerenschuur aldaar de Mis te lezen. Ondertussen deed men pogingen om te komen tot een Parochiekerk in het Nederlands deel van het Boertangerveenmoeras. In oktober 1843 was het dan ook groot feest toen de Sint Jozef kerk op de Zandberg, ondanks de vele moeilijkheden en strubbelingen, door de Aartsbisschop kon worden ingewijd. De barre tochten over het veenmoeras behoorden eindelijk tot het verleden.
Jakob Westendorp