In de jaren 60 ging je lopend naar school. Het was nog niet zo vanzelfsprekend dat iedereen een fiets had en zeker niet als kind. In deze tijd worden kinderen zowat geboren met een fiets. Er staan honderden fietsen te koop op facebook of marktplaats. Maar in mijn (onze tijd) was dat anders. Je kreeg toen een groeifiets, want ieder jaar een andere fiets kopen was te duur en natuurlijk flauwekul. Nee, een groeifiets, dat was de oplossing. Jij was te klein en de fiets te groot en daarom het zadel op de laagste stand, maar dan waren de trappers nog te ver weg. Geen punt, de afstand werd gemeten en wat te kort kwam werd met houten blokken op de trappers opgelost.
Om te leren fietsen moest je wel het lef hebben van Max Verstappen. Je vader hield je zadel vast, net zo lang tot je je evenwicht kon bewaren (zijwieltjes hadden we nog nooit van gehoord) en dan liet hij je los! Fietsen ging eigenlijk best gemakkelijk in die tijd, je had toen nog doortrappers en als je wilde stoppen ging je boven op de trappers staan en terug trappen. Dit lijkt eenvoudig maar was niet zo. Je kon fietsen, maar dan ineens kwam het besef, hoe stop ik, want de grond leek ver weg op zo’n hoge fiets. Mijn broer dacht de oplossing te hebben gevonden. Hij ziet een boom, hij fietst er naar toe, laat het stuur los en grijpt naar de boom. Volgens mij heeft mijn broer de schors nog voor zijn hoofd zitten. Een slecht idee? Mijn idee was om op het gras te rijden en dan op goed geluk springen. Na een dag oefenen had je dit meestal wel onder de knie en dan kon je de straat op.
Het Noorderdiep was in die tijd een nogal ronde weg, maar er bleek een addertje onder het gras te zitten. Want je stapte op de fiets, hup voet op de trapper, een paar keer huppen en daar ging je (de oudere dames stappen nog altijd zo op, geleerd in de kindertijd) Maar ja, het stuur sloeg direct linksaf door de ronde weg, gevaarlijk richting onderwal van het kanaal. Paniek… wat nu? Remmen, fiets over de kop, fiets in het gras en ik in de onderwal. Een paar verschrikte toekijkende ouders en ik met een paar natte voeten weer omhoog klauterend. Op dat moment beloofde je plechtig dat je nooit meer ging fietsen, maar ja je ouders hadden de fiets niet voor niets gekocht. En heel eerlijk, ik had schatten van ouders, maar toen kwamen er toch wel wat scheurtjes in de relatie.
Na een heftige discussie met mijn ouders (die ik verloor) moest ik weer op de fiets. Nu beginnend aan de kant van de weg en verdraaid ik kreeg al weer een beetje zelf vertrouwen. Eigenlijk ging het toen zeer goed en fietste ik steeds harder. Ik keek zelfs achterom, want ter hoogte van de Zwoai (niet het zwembad) moest ik keren, hup over de bult draaien andere kant van de weg terug. Maar er kwam ook een plof (brommer) aan en ik schrok, lette niet goed op en klabats languit over de straat. Een half uur later, na een overtuigende discussie en met twee pleisters voor de knieën en ellebogen ging ik met een tweede poging de straat weer op.
Het opstappen had ik nu onder controle, maar nu het afstappen, remmen, stoppen en afspringen nog. Dat ging aardig goed, er waren twee methodes. Afspringen met je benen aan één kant of een been aan iedere kant. Deze methode leverde vaak ook weer twee pleisters op, want de trappers met blokken tegen je hakken was ook geen pretje. De oudere vrouwen onder ons zie je nog steeds afstappen met een hupje, hup van de zadel en afspringen naar één kant. Kinderen van tegenwoordig doen dit heel anders, doordat deze direct een fiets op maat krijgen. Dus dat hupje zal binnen kort wel uitsterven. Maar als ik de oudere dames zo zie afstappen dan denk ik altijd terug aan mijn eerste fietsles!