Arnold kon maar niet begrijpen, waarom Ines hem had bedrogen. Hij hield van haar, ja, nog steeds. Sinds een paar maand had ze een verhouding met een jongere, een architect, gehad, die meer vrije tijd had dan hij. Nooit had hij er iets van gemerkt. Hij had ze bijna in flagranti betrapt, toen hij om tien uur ’s ochtends thuis kwam omdat hij zich niet goed voelde. Hij kende de jonge man niet, die de trap afgekomen was, het huis verliet in zijn auto stapte en weg reed. Toen kort daarop Ines nog in haar ochtendjas verscheen, wist hij genoeg.
“Ben je verliefd op hem?”
“Nee, maar hij had tijd voor mij.”
“Heb ik dat dan niet?”
“Jij werkt toch alleen maar.”
“Wij hebben dat geld nodig, Ines.”
“Jij hebt dat geld nodig voor dingen, dat wij niet nodig hebben.”
“Wat zeg je daar?”
“Heb jij echt je Harley nodig? Of zo’n dure, grote auto? En dit dure huis? In de week werk jij te veel en te lang. In de weekeindes laat je me alleen. Ik wil ook graag van het leven genieten, Arnold. Begrijp je dat niet?”
Arnold begreep het niet. In zijn nood belde hij me op. Er was iets ergs gebeurd en of hij met mij kon praten. We voerden een erg lang gesprek, waarbij Arnold na drie dubbele whisky’s zo dronken was, dat ik Ines moest bellen om haar te vragen of ze hem af wilde halen. Het was niet bepaald een verheven gezicht, hoe hij daar op de bank lag en weigerde om op te staan. Toen ik eindelijk alleen was, werd mij duidelijk dat Arnold overwerkt en uitgedoofd was. Ik maakte me echt bezorgd over hem, temeer omdat Ines hem ook nog min of meer in de steek had gelaten. Zij had geen werk, veel te veel tijd, hij te weinig. Na veel gedoe en gepraat kwamen we overeen, dat zij de architect zou laten schieten, zich een baan zou zoeken en haar man de gelegenheid zou geven om bij te komen en zich te ontspannen. Ik stelde hen voor, dat we samen een flinke reis zouden ondernemen, naar Scandinavië bijvoorbeeld. Dat was eens een keer heel wat anders en ze waren het er allemaal mee eens.
We wilden met mijn Volkswagenbus op pad gaan. Die had een dieselmotor, twee slaapplaatsen en een klein keukentje. De voorbereidingen duurden een week. Wij hadden een laptop, hengels, mobieltjes en een camera mee. We waren van plan minstens vier weken weg te blijven. Het afscheid tussen Arnold en Ines was hartverscheurend. Hij vertrouwde haar nog niet helemaal, vooral ook omdat hij haar enige tijd alleen moest laten. Wij beloofden dat we elke dag zouden opbellen, opdat zij zou weten, waar we zaten en dat er geen ongeluk gebeurd was. Op een zondagmorgen reden we weg, nagewuifd door Ines. Eerst verzonk Arnold in een droevig gepeins, maakte een terneergeslagen indruk en staarde voor zich uit. Voor de Deense grens ontstond een verkeersopstopping. Ondanks Europa werd er gecontroleerd, wat ons een half uur kostte. Om over de autosnelwegen van Denemarken te rijden is geen onverdeeld genoegen. Er gebeurt niet veel, het uitzicht is matig en omdat Arnold niet erg onderhoudend was, stak zelfs verveling zijn kop op. Omdat ik hem kende wilde ik geen gesprek met hem forceren.
Terwijl onze bus onverstoorbaar de vele kilometers aflegde, die wij nodig hadden om aan de noordelijkste punt van Jutland te komen, scheen het leven in Arnold weer een beetje terug te keren. Hij begon op de kaart te zoeken waar we ons bevonden, keek op ons navigatietoestel, zei dat hij honger had en wilde weten, wanneer de veerboot naar Noorwegen vertrok. De regen die ons vele uren had begeleid, werd langzaam minder, toen wij een camping in Hirtshals bereikten. Aan het slapen in het busje moesten we erg wennen. Arnold sloeg om zich heen en snurkte. Het was juni en het wilde bijna niet donker worden ’s Morgens in alle vroegte was het al weer licht. Tamelijk geradbraakt reden we naar de veerboot, die ons in een paar uur over het Skagerak zou brengen. Het regende niet meer, maar de wind was sterker geworden en de golven droegen kronen van lichtend schuim, die steeds groter werden. Toen we het autodek verlieten en naar boven gingen keek Arnold bezorgd. “Je hoeft niet bang te zijn,” probeerde ik hem gerust te stellen. “Deze veerboot heeft stabilisatoren, die grote schommelingen voorkomen.” Ondanks dat zagen we een uur later door de ramen van het restaurant de horizon voorbij komen. Arnold werd ineens bleek en verdween in de richting van de toiletten. Hij bleef zo lang weg, dat ik hem achterna ging. Hij zag er belabberd uit, toen ik hem vond. Hij was gewoon ziek en niet aanspreekbaar. “Ga liggen en slik een van de tabletten, die de steward je gegeven heeft.”
Ik weet niet of hij mijn raad heeft opgevolgd. Hij moest het nog ongeveer twee uur volhouden. Op het vasteland zou hij zich gauw weer beter voelen. Bij de automaten midships was het bijzonder rustig. Hier en daar lagen een paar jongelui doodziek in de hoeken en het stonk er naar alcohol en braaksel. De lichtjes van de automaten flikkerden eenzaam op. Ik kraamde de enige kroon, die ik had voor de dag en stopte die in de machine. Tot mijn verbazing spuwde het ding 500 kronen uit. Ik had er bijna geen plek voor in mijn zakken en wisselde het in de boordwinkel tegen papiergeld om.
Nauwelijks hadden we Chrstiansand bereikt, of hij begon zich al wat beter te voelen. Door het Setesdal reden we noordwaarts, kampeerden aan de rivier de Orte, lazen om elf uur ’s avonds nog de krant, discuteerden tot middernacht, dronken ons meegebracht bier en sliepen pas om twee uur ’s nachts, omdat het eenvoudigweg niet donker wilde worden. Het weer was uitstekend en wij genoten van de zomer. Op een dag toen Arnold een bijzonder soort bloem aan de oever zag en die wilde plukken, gleed hij op de glibberige rots uit en kwam in het water terecht. Het was niet erg, maar hij was wel kletsnat. Hij had geen andere kleren mee, zodat ik in een soort supermarkt een broek voor hem moest kopen. Het duurde even voordat ik de dames die mij bedienden duidelijk kon maken dat die broek niet voor mij maar voor mijn vriend was, die spiernaakt in de bus op mij wachtte.
Ten noorden van Bergen, kampeerden we. De volgende dag huurde we een bootje om te gaan vissen. Terwijl ik probeerde iets te vangen, maakte Arnold foto’s. Een zwarte, lelijke steenbijter, die per ongeluk mijn pilker ingeslikt had, kwam in de boot terecht. Daarbij werd Arnold bijna door het hevig spartelende dier in zijn blote voet gebeten. Kort daarna, toen wij bij een eiland wilden aanleggen, ging hij volledig kopje onder, omdat hij de diepte van het glasheldere water van de fjord verkeerd had ingeschat. Hij rilde van de kou, toen we naar onze bus terug reden en had drie whisky’s uit de meegebrachte fles nodig om weer een beetje op temperatuur te komen. Die avond vergat hij om Ines op te bellen.
Op een dag constateerden wij, dat ons bier bijna op was. Aan de andere kant van de fjord hadden we een soort supermarkt ontdekt. We voeren er met de boot heen. Het was een mega winkel. Alles wat je voor het leven in Noorwegen nodig had, kon je daar krijgen. Allen geen bier. Wij zochten ernaar vonden het niet en moesten zonder Öl terug. ’s Avonds tegen elf uur, werd er op de deur van de bus geklopt. De campingbaas verscheen. Hij vertelde stamelend, dat hij gehoord had, dat wij aan de overkant naar bier hadden gevraagd. Hij was daar bijzonder pijnlijk door getroffen want zoiets deed je niet. Wij schrokken, omdat we dat eigenlijk hadden moeten weten en excuseerden ons. Hij stond nog in de deuropening, toen hij ons liet weten, dat als wij bier nodig hadden, we dat bij hem konden krijgen. De sluwe vos! Toen we prijs hoorden bestelden we zes flessen, wetende dat we daar heel zuinig mee om moesten gaan.
Bij het beklimmen van een rotsachtige berg kreeg Arnold het voor elkaar, bijna in een minstens acht meter diepe afgrond te vallen. Hij had zich verbeeld, zei hij, dat hij een eland had gezien, die hij wilde fotograferen. Op de een of andere manier is hij uitgegleden en begon te schreeuwen. Toen ik hem bereikte hing hij aan een struik en ik had alle moeite om hem omhoog te trekken. Hij rilde weer, deze keer niet van de kou maar van de schrik. Ondanks of misschien wel dank zij zijn kleine avontuurtjes knapte hij vlugger op dan verwacht. De berichten van thuis klonken geruststellend. De architect had begrip getoond en kwam niet weer. Ines verlangde er naar Arnold te zien. Toen ik de derde week voorstelde om naar Zweden te gaan, wilde hij liever terug naar zijn vrouw. In tegenstelling tot de heenreis, was hij onrustig en spraakzaam. Hij verheugde zich op het weerzien met Ines en kon haast niet zo lang wachten. Wij kampeerden nog een keer in Denemarken en daarna reden we naar huis. Ik gunde hem zijn geluk van harte en was blij dat hij weer lachen en hopen kon. Hij was een goede vriend en collega en we mochten mekaar.
Hoe dichter wij bij de stad kwamen, des te levendiger werd hij. Hij was echter ook zenuwachtig. Ondanks de airco zweette hij. Kort voor onze aankomst zweeg hij plotseling. Ik zag hoe zijn kauwspieren zich spanden en hij nerveus slikte. Zou hij nog twijfelen? “Maak je maar geen zorgen,” probeerde ik hem gerust te stellen. “Ze is vast en zeker net zo blij als jij.” Hij glimlachte nerveus. “Nog ongeveer tien minuten,” zei hij, greep zijn telefoon en belde Ines op. Terwijl ik een parkeerplaats zocht, pakte hij zijn reistas, drukte even mijn arm en bedankte me met een blik. Dat was voldoende, wij begrepen elkaar. “Het allerbeste!” zei ik alleen maar.
Hij had haast. De bus stond nog maar net stil, of hij deed de deur open. “Ga over het zebrapad!” riep ik hem nog na, want ik had zo’n gevoel dat de liefde hem onvoorzichtig zou maken. Hij rende weg. Ines had ons al gezien, stond ons buiten op te wachten en wuifde ons toe. Ik was gerustgesteld. Net toen hij de laatste meters aflegde, raasde er een zware motor de flauwe bocht om. De berijder had zeker geloofd dat hij Arnold noch kon ontwijken en gaf zelfs gas. Ik weet niet of Arnold hem noch gezien of gehoord heeft. In minder dan een seconde ramde hij hem met volle kracht. Arnold had geen enkele kans. Hij vloog een paar meter hoog door de lucht en kwam met zijn hoofd op de straat terecht waar hij, bloedend uit beide oren, bleef liggen. Een paar uur later stierf hij in het ziekenhuis, zonder dat hij tot bewustzijn was gekomen.
Albert Lohof