Gesprek met de oudste inwoner van Valthermond

Kiek op de Mo(a)nd Valthermond

Nooit heb ik beseft hoe moeilijk de Drentse taal te verstaan is, laat staan te spreken, voor een westerling zoals ik. Totdat ik in gesprek ging met de oudste inwoner van Valthermond. Hij spreekt uitsluitend Drents, of beter nog Veenkoloniaals, en kent slechts een paar woorden Hollands. Voor het gesprek met Frits Bodewitz had ik daarom als ‘tolk’ Jan Ottens meegenomen. Het was een wonderbaarlijke ontmoeting met de man die in januari zijn 103e verjaardag hoopt te vieren. Een boeiende man met heel veel prachtige verhalen. Een geheugenbank avant la lettre.

 

Natuurlijk hadden Jan en ik onze komst tevoren aangekondigd en was Frits Bodewitz voorbereid op het gesprek dat zou gaan komen. Heel gek misschien, maar ik heb tijdens ons gesprek van ruim een uur niet één keer het gevoel gehad met een 102-jarige te zitten praten. Frits is opgewekt, vrolijk, maakt een grapje en is nog helemaal van deze tijd. Fysiek zou hij het wel iets beter willen zien, zijn doofheid zit soms in de weg maar mentaal staat hij zijn mannetje nog. Puttend uit zijn enorme arsenaal aan herinneringen, haalt hij de ene na de andere anekdote op en vertelt hij beschouwend over mooie en minder mooie gebeurtenissen uit zijn lange leven.

 

Een man van 102

Frits is geboren op 7 januari 1918 in Mussel. Gehuwd geweest met Hindrika, heeft drie dochters, twee kleinkinderen en een achterkleinkind. Hij woont al sinds 1927 in Valthermond.

Frits begint het gesprek met te zeggen dat hij doof is en ik neem mij voor om daar goed rekening mee te houden. Tijdens het gesprek zet ik dan ook de nodige decibellen in om mijzelf, in het Hollands uiteraard, voor Frits verstaanbaar te maken. Maar hoe ik mijn keel ook schor praat, ik kom er al gauw achter dat het volume niet de bepalende factor is. Er is tussen Frits en mij sprake van een taalbarrière. Want als Frits duidelijk maakt dat hij mij niet begrijpt, vertaalt Jan op rustige toon en met de helft minder decibellen, mijn vraag voor Frits in het Drents. Dat werkt perfect, Frits begrijpt de vraag direct en geeft antwoord. Ik ben weer een ervaring rijker!

 

School en werk

Op school 49 kon Frits best goed leren, maar naar het vervolgonderwijs gaan en met de neus in de boeken zitten, dat was niets voor hem. Liever deed hij iets met zijn handen. Als jongetje van 14 ging hij werken bij de lokale bakker want leerplicht zoals wij die nu kennen, bestond er toen nog niet. Hij weet zich nog goed te herinneren dat hij een weekloon van twee kwartjes ontving. Dat was in de guldentijd en omgerekend naar nu is dat minder dan 25 eurocent. ‘Da’s nait veul veur ain week waarken’, zegt Frits. Nu niet, maar volgens Frits toen ook al niet.

Het geld werd thuis aan moeder afgedragen. Een spaarpot was er niet en een vetpot was het al helemaal niet. Frits werkte ’s zomers bij boeren op het land, dat verdiende gewoon beter. Maar als het werk op de akkers en in de stallen gedaan was, ging hij weer naar de bakker. Hij weet nog goed dat de bakker hem op 19-jarige leeftijd lokte om alleen voor hem te komen werken, met de toezegging dat Frits dan zijn rijbewijs kon krijgen. Een rijbewijs voor een jongen als hij, in een dorp waar nauwelijks iemand een auto had, dat trok hem over de streep. Op de dag dat hij ‘rijexamen’ moest doen, kwam hij tussen Valthermond en Stadskanaal drie auto’s tegen. Druk was het dus niet, kun je zeggen, en voor het keren-op-de-weg was dan ook alle tijd en ruimte. Frits slaagde vooral omdat hij het rijbewijs nodig had om zijn beroep van broodbezorger te kunnen uitoefenen.

 

Niet naar Duitsland

Het had nog een voordeel. Toen de oorlog uitbrak en Drenthe bezet werd, hoefde Frits niet naar Duitsland om daar te werken. Alle bakkers en hun knechten waren daarvan vrijgesteld. Een geluk bij een ongeluk. Want heel gelukkig voelde Frits zich in die tijd niet. De bakker stuurde hem vooral ook naar vervelende klanten. En in opdracht van de bakker kregen die oud brood maar als ze klaagden dan werd Frits daarop aangesproken. De bakker excuseerde zich dan met te zeggen – en Frits bootst de stem van de bakker na – “Ik had toch zo tegen Frits gezegd dat hij jullie geen oud brood mocht geven…”

Uiteindelijk verliet hij na de oorlog de bakker en begon zijn eigen bakkerij. Echter zonder succes, vertrouwt Frits ons toe. Een brood bakken ging nog, maar al die zaken die er verder bij kwamen kijken, lagen hem niet. Frits gooide het bijltje erbij neer, verkocht de zaak en ging werken bij Philips. Maar ook daar ging het moeizaam. Toen hij er na een tijdje achter kwam dat hij niet kon omgaan met de discipline die er heerste en de prikklok hem te veel beperkingen oplegde, vertrok hij naar Enka in Emmen. Daar heeft hij het langer volgehouden. Frits is inmiddels 43 jaar met pensioen.

 

Het grote geheim

Natuurlijk vragen we Frits naar het grote geheim achter zijn 102-jarige leeftijd. Als iemand het kent dan is hij het wel, zo veronderstellen Jan en ik. Maar Frits moet ons teleur stellen. “Dat geheim is er niet”, zegt hij, “het wordt je gewoon gegeven”. Wel speelt volgens hem een belangrijke rol dat zijn vader (90), moeder (94) en grootvader (95) ook hoge leeftijden hebben bereikt én het feit dat hij, naar eigen zeggen, niet rookt en niet drinkt. Maar dat noemt hij bijzaak.

Verder houdt dochter Riekie dagelijks een oogje in het zeil. Zij woont naast hem en doet ook de was voor Frits. Het strijken van zijn overhemden en kussenslopen doet hij nog zelf achter de strijkplank in de bijkeuken. Frits staat niet zelf meer achter de pannen, het eten wordt hem thuisbezorgd door zijn dochter en vriendelijke buren. Slechts nog af en toe bakt Frits voor zichzelf een pannenkoek of maakt hij dikke rijst. Voor al het overige zorgen de dames van de thuishulp. Frits is er tevreden mee.

TV kijken wordt wat vermoeiend maar het nieuws over Corona en het weerbericht volgt hij nog wel. Als het enigszins kan knutselt hij met lijm, karton en garen en maakt daar klein speelgoed van zoals een vliegtuigje of een autootje.

Nog heel even komt de lagereschooltijd op school 49 ter sprake. Daar zat Frits onder meer in de klas bij meester Huizinga. Een meester waar hij dierbare herinneringen aan heeft. Toen deze meester vertrok naar een school in Bergentheim, gaf de klas hem als afscheid een schriftje met handgeschreven gedichten mee. Frits kent het gedichtje dat hij schreef nog steeds en zegt het na ruim negentig jaar nog uit het hoofd op. Het illustreert zijn goede geheugen.

 

Een blik vooruit

Frits kijkt terug op een heel lang leven waarin hij altijd hard heeft moeten werken en vooral ook op zijn jeugd waarin hij de bittere armoe, die de Veenkoloniën zo kenmerkte, aan den lijve heeft ondervonden. Jongeren zou hij voor willen houden dat niet alles in het leven vanzelfsprekend is. Zeker niet als het gaat om de luxe die zij nu kennen. Je zult er hard voor moeten blijven werken, zo wil hij jongeren meegeven, om die luxe te behouden. Ook maakt hij zich een beetje zorgen over de naweeën van de Coronaperiode. Scholen die dicht zijn, studies die vertragen en ontslagen met langdurige uitkeringen die op de loer liggen. Hij wenst de wereld toe dat het allemaal weer goed komt.

Met deze overwegingen van Frits nemen Jan en ik afscheid. Wij danken Frits voor de ontvangst en het gesprek en laten hem weer alleen achter. Met een vriendelijk “tot ain aandermaol” trekken wij vervolgens de voordeur achter ons dicht.

Richard Westerhof