Rond negentienhonderd was de fiets hier in de Veenkoloniën nog vrijwel onbekend, maar dat zou snel veranderen, vooral door de verharding van de wegen. Valthermond kreeg haar eerste verharde weg vanaf Musselkanaal tot plaats nummer 60 aan het Zuiderdiep in Valthermond in 1898. Dit maakte dat de fiets in enkele decennia zeer populair werd. De eerste fietsen waren alleen betaalbaar voor de gegoede burgers, een rijwiel koste algauw zo´n 200 gulden. Een bedrag waar een eenvoudige arbeider acht maanden voor moest werken. De fiets werd daarom gezien als een teken van rijkdom. Het Rijk had daarom dan ook bepaald dat voor de fiets twee gulden belasting per jaar moest worden betaald. Deze heffing was feitelijk een vorm van vermogensbelasting.
Na de 1e Wereldoorlog was de fiets reeds zo ingeburgerd, vooral vanwege de sterk verlaagde prijs van het rijwiel en de hogere lonen, dat een fiets niet meer als luxe kon worden beschouwd en deze weeldebelasting niet meer houdbaar was. Zodoende werd in 1919 deze belasting afgeschaft. Echter, het was van korte duur! Door de financiële nood van de Staat bedacht de toenmalige minister van de financiën, Hendrik Colijn, een nieuw fietsenbelastingsysteem dat per 1 augustus 1924 werd ingevoerd. De fietsen moesten vanaf deze datum een rijwielbelastingplaatje op hun fiets voeren als bewijs dat de belasting was betaald. Er waren slechts beperkte vrijstellingen zoals kinderfietsen met massieve banden en dienstfietsen van de politie, marechaussee en postbodes. Het fietsplaatje diende goed zichtbaar op de fiets, aan de voorzijde te worden bevestigd.
Dat was aanleiding voor een hele reeks aan allerlei ingenieuze houders. Met bevestiging aan het stuur of gebogen om het frame te koop bij de rijwielhandelaren. Daarbij was het steeds van groot belang dat de dieven het kostbare plaatje niet al te gemakkelijk konden verwijderen. In de Veenkoloniën, waar tevens de malaise in de venen voor grote werkloosheid en daarbij de sterke daling van de lonen zorgde, was deze belasting nog pijnlijker voelbaar dan in de rest van het land. Frauderen en diefstal van deze belastingmerken was dan ook aan de orde van de dag. Zelfs schuurtjes werden opengebroken om deze plaatjes te stelen. Ook de boete voor het ontbreken van het fietsplaatje was niet mals! Een bekeuring kostte vijf gulden of vijf dagen hechtenis. Na een bekeuring had men twee dagen de tijd om alsnog een fietsplaatje op het postkantoor aan te schaffen.
In 1935 besloot het Rijk, in verband met de vele en aanhoudende diefstallen van de belastingmerken, dat het plaatje ook op de kleding of op een andere duidelijke zichtbare plaats gedragen mocht worden. De fietsbelasting bedroeg bij de invoering in 1924 drie gulden per jaar. Dat lijkt niet zoveel, maar men moet echter bedenken dat het loon van een arbeider toen op zo´n vijftien tot twintig gulden per week lag. De fietsbelasting was voor velen dan ook een grote financiële aderlating. Mensen waren dan ook tot heel wat creativiteit bereid om er onderuit te komen. Dat kon heel simpel! Namelijk door snel naast de fiets te gaan lopen als je een controleur (politie of marechaussee) in het vizier kreeg. Naast de fiets lopen zonder belastingmerk was niet strafbaar. Eveneens waren er namaak fietsplaatjes op de markt die voor zo´n vijftig cent werden aangeboden. Een slimme en goedkope manier van vervalsen was om op een echt plaatje het vel van een gerookte haring of een bokking te klemmen en dan het zo enige tijd te laten drogen. Als het dan in een stevige houder werd gedaan, leek het van enige afstand net echt.
Was men echt armlastig en hoefde men geen inkomstenbelasting te betalen, dan bestond er de mogelijkheid kosteloos een fietsplaatje op het Gemeentehuis aan te vragen. Dit ‘voorrecht’ was aanvankelijk alleen weggelegd voor kostwinners. Zo’n plaatje was herkenbaar doordat er in het midden een flinke gat in zat. Sommigen schaamden zich voor een dergelijk plaatje en deden in het gat een punaisekop waardoor het gat haast niet opviel.
De rijwielbelasting was voor het Rijk een groot succes! In het eerste jaar werd er al meer dan vijf miljoen gulden binnen gehaald en ook de bekeuringinkomsten waren niet gering! In 1929 werd de belasting verlaagd en kostte het fietsplaatje tweegulden vijftig en werd de geldigheidsduur van het merk gesteld op twee jaar. In 1934, toen Nederland zuchtte onder een grote economische crisis, kwam de minister van financiën de vele werklozen tegemoet door hen een gratis rijwielplaatje te geven. Wel hield het in dat de werkloze niet op zondag gebruik mocht maken van zijn rijwiel, tenzij deze in het weekend moest solliciteren op meer dan een half uur lopen van zijn woonadres. Het einde van het rijwielplaatje kwam op 1 mei 1941. Nederland was in oorlog en was door de Duitsers bezet! De door de bezetter geleide regering wilde zich geliefd maken bij de bevolking en schafte de fietsbelasting af. Na de oorlog heeft het Rijk een herinvoering van deze belasting wel overwogen, maar nooit doorgevoerd.
Jakob Westendorp