Moestuin

Thuis pootte vader altijd de eerste vroege weekschille boontjes op de 25e april, al viel deze dag op zondag. Het poten gebeurde dan wel ´s morgens bij het krieken van de dag, zodat niemand er zich aan zou kunnen storen. Bonen op de 25e april gepoot zouden volgen oude overlevering niet afvriezen en gaven een goede opbrengst, Eveneens is er door mij in oude volksalmanakken omtrent dit gebruik gelezen en wordt het gepromoot. Evenzo luidt een oud gezegde ‘Sunt-Maark’ ( 25 april ) poot joen bonen en goa noar de kaark! Het was aanleiding tot het schrijven van het volgende artikel.

Vijfentachtig meter

Het plan van aanleg van de Valthermond maakt duidelijk dat de kavels, bestemd voor huisvesting van de toekomstige bevolking, zodanig groot zijn ingepland dat men voldoende rekening hield met de behoefte en noodzaak van een flinke moestuin bij elke woning. De vooraffen hier ter plaatse, die een breedte hadden van vijfentachtig meter, gelijk aan de over het diep liggende boerenplaatsen (hart van de wijk tot hart scheidssloot tussen de boerenplaatsen) werden oorspronkelijk verdeeld in vier kavels van ruim eenentwintig meter breed. De diepte van de kavels bedroeg ongeveer negentig meter. De oppervlakte bedroeg globaal achttien are. Naast de op het perceel gebouwde woning en aangelegde ‘siertuin’, met veelal slechts enkele bloemdragende struiken en enkele fruitbomen, beschikte men over zo’n veertien are aan moestuin.

Onontbeerlijk

Een flinke moestuin was tot ver in de tweede helft van de afgelopen eeuw onontbeerlijk voor de over het algemeen grote arbeidersgezinnen. Het was bitter noodzaak voor de arbeiders om zelf voldoende voedsel te verbouwen. De maatschappij was nog geheel ingericht op zelfredzaamheid van de plattelandbewoners. Zo halverwege maart, tenminste als het weer het toe liet, begonnen de eerste tuinwerkzaamheden voor het nieuwe vruchtseizoen. Het begon met het legen van de beerput (ondergrondse verzamelbak van menselijke ontlasting, welke na de winter veelal tot aan de rand gevuld was) en de verspreiding hiervan over de tuingrond. Daarna werd de composthoop eveneens over de tuin verspreid en begon men met het omspitten van de grond en werd de mest er ondergewerkt. In april werden de eerste gewassen, veelal erwten en woalsebonen ( tuinbonen ) gepoot, gevolgd door de aardappelen welke één derde van de beschikbare tuingrond innam. Rond mei begon men met het aanleggen van de zaaibedden voor de verschillende groenten zoals onder meer; wortelen, rode bieten, spinazie, snijbiet en andijvie, eveneens gingen de sjalotten in de grond. Teven gingen in mei de verschillende bonensoorten hard en week schille bonen de grond in.

Veel werk

Ook werden in mei de verschillende soorten koolplanten en sla plantjes gepoot. Deze werden bij de kwekers, gevestigd aan de Kavelingen gekocht. De aan de aarde toevertrouwde gewassoorten konden zich in de door de zon opgewarmde aarde, mest en toegevoegde kunstmeststoffen ontwikkelen tot oogstrijpe en voedzame producten. Het onderhouden en bijhouden van de moestuin gebeurde het meest na de dagelijkse arbeid in de vroege avonduren en op zaterdag. De man deed het grove en zware tuinwerk terwijl de vrouw veelal de tuin schoon hield door te schoffelen en te wieden. De moestuin gaf uitgezonderd de wintermaanden, het hele jaar volop werk. In de oogsttijd diende veelal het hele gezin mee te helpen met het verwerken van de groente.

Wecken

Vooral de bonen gaven veel werk. Na het plukken van de bonen dienden deze gepunt te worden en de draden werden verwijderd. En afhankelijk waar de boon voor bedoeld was, gebroken, gedopt of gesneden. De snijbonen, sullebonen evenals de zuurkool gingen flink gepekeld in de grote Keulse potten in de kelder. De groene boontjes en de tuinbonen werden in de glazenpotten geweckt. De te droge gele bonen werden in dun touwdraad geregen en daarna aan de zolderbalken gedroogd. De bruine bonen evenals de erwten werden op ruiters gedroogd en daarna voorzichtig gedorst, geschoond en uitgezocht. De aardappeloogst werd deels ingekuild en deels in de kelder opgeslagen evenals een gedeelte van de rode bieten en koolraap. Rodekool werd wel met stronk en al in de schuur op de turfbult bewaard, hierbij afgedekt met enig stro. In de vroege herfst werd in de vrijgekomen grond de wintergroenten, zoals prei, boerenkool en spruiten, verbouwd. Het hiervoor vermelde is slechts een greep uit de vele werkzaamheden die de moestuin meebracht.

Luxe

Na de Tweede Wereldoorlog werden er geleidelijk ook luxe groenten verbouwd zoals; tomaat, aardbei, komkommer en augurken. Eveneens werden er steeds meer bloemen in de tuin geteeld, vooral de dahlia was al gauw zeer populair, maar ook bedden met tulpen, lupinen, gladiolen, duizendschoon en margrieten ontbraken zomers in veel tuinen niet. Door de kleinere worden gezinnen had men zodoende ruimte voor de bloementeelt. De moestuin was bij visites een vaststaand en geliefd gespreksonderwerp en toonde de huisvrouw vol trots haar goedgevulde kelderkast. Bij zomerdag werd tevens steevast de tuin getoond en kregen gasten meestal wel iets uit de tuin mee naar huis. Als de arbeider eind november de schuur vol turf had, de aardappelen en de groenten in de kelder en een varken geslacht, voelde men zich rijk en kon de winter vol vertouwen en dankbaar te gemoet worden gezien.

Globaal vanaf de zeventiger jaren van de vorige eeuw, onder invloed van de sterk toegenomen welvaart alsmede het goedkoop en het hele jaar volop verkrijgbaar zijn van een ruim aanbod van groenten, aardappelen en fruit en vooral groei van het aantal supermarkten, behoorde de moestuin binnen enkele decennia vrijwel tot het verleden. Slechts een enkele hobbytuinier verbouwt er nog zijn vruchten. De moestuin is verworden tot speel- en siertuin met tuinhuisje en terrassen.

Jakob Westendorp